Curriculumontwikkeling in het muziekvakonderwijs
Conservatoria hebben zich altijd moeten verhouden tot verschillende krachten: de beroepspraktijk waarvoor ze studenten opleiden, een bestaand corpus van kennis en onderwijs, het debat over artistieke waarden, en een overkoepelend onderwijssysteem. Het is niet zo dat die krachten elkaar per definitie versterken - dat de beroepspraktijk alles vraagt wat het onderwijs biedt, of dat artistieke waarden zich harmonieus verhouden tot landelijk vastgestelde opleidingsprofielen. Daardoor zijn onderwerpen, werkvormen, gezagsverhoudingen en de verdeling van de studielast eigenlijk voortdurend in het geding.
Bij de meeste conservatoria is het curriculum gebaseerd op een mengsel van oudere en jongere ideeën. Tot de oudere ideeën behoort dat het conservatorium deel uitmaakt van een betrekkelijk welomlijnd muzikaal universum (of dat nu klassieke muziek is, of jazz of pop). Een ouder idee is ook dat het curriculum moet bestaan uit een praktisch-individuerend deel en een meer generiek kennisdeel, en dat in dat laatste deel het ‘lezen en schrijven’ van muziek - solfège, harmonie, transcriptie en analyse - een belangrijke plaats inneemt.
Een jonger idee is dat musici ondernemers zijn - een logische reactie op het wegkwijnen of wegvallen van traditionele broodheren als orkesten en muziekscholen en het korten op cultuursubsidies. Ook de aandacht voor hun fysieke en mentale weerbaarheid is pas de laatste jaren sterk gegroeid. Die ontwikkeling houdt verband met de internationalisering van het werkveld en de navenant toegenomen concurrentie op de arbeidsmarkt voor musici; en ze wordt gestimuleerd door onderzoek naar de condities waaronder dansers en sporters tot optimale prestaties komen zonder roofbouw op zichzelf te plegen. Een ander jonger idee, ten slotte, is dat onderzoek een vitaal aspect vormt van artistieke praktijken zoals die ook aan het conservatorium gedoceerd worden.
Oudere ideeën zijn niet noodzakelijkerwijs verouderd, net zomin als jongere ideeën altijd baanbrekend zijn. Maar ideeën hebben een context, en het is belangrijk om die in ogenschouw te nemen. Wie het bovenstaande leest zal het misschien opvallen dat alleen de jongere ideeën (ondernemerschap, weerbaarheid, onderzoek) in een context zijn geplaatst. De oudere niet - die zijn al jaren verankerd in het conservatoriumonderwijs. Voor hun reïficatie zijn er methodes, routines en getrainde docenten. Maar we doen ze tekort als we het conservatorium als hun enige context beschouwen; want hoe kwamen ze ooit in de wereld? En hoe verhouden ze zich tot de hedendaagse werkelijkheid? Dit is een vraag die ten grondslag ligt aan het historische onderzoek in deze onderzoekslijn.
Tegenover wat door een historisch proces te boek is komen te staan als 'muziekkennis' zien we een zoektocht van hedendaagse musici naar voor hen relevante kennis buiten hun eigen domein. Die kennis vinden ze niet alleen in de sport- en bewegingswetenschappen, maar bijvoorbeeld ook in de sociale en evolutionaire psychologie (die hen kan helpen de kwaliteit van de samenwerking in een ensemble te verbeteren) en in de gezondheidswetenschappen (die hen kunnen helpen om blessures te voorkomen), en in de andere podium- en maakkunsten. Daarnaast hebben musici zelf de kennisbasis van hun praktijk verbreed door hun eigen artistieke exploraties. Hoe vinden deze ontwikkelingen hun weg naar het conservatoriumcurriculum? Dat is het onderwerp van het experimentele onderzoek in deze onderzoekslijn, waarbij interventies worden ontwikkeld en in de onderwijspraktijk getest.